Intro & Fragment

Intro

Dit boek, beste lezer(es), bericht u vanuit het land der schrijvers. Het‘Gilde der Kleine Krabbelaars’, zoals A.F.T. van der Heyden het benoemd.Waarbij het er om gaat te slagen… in de mislukking.
Het vertelt u hoe ik ertoe gekomen ben om van schrijven mijn beroep te maken en waar dat zoal toe leidt, en lijdt, in de slechtst aangeschreven helft van dat kunstmatige, surreële, maar oh zo genietbare België.

Eigenlijk krijgt u twee boeken voor de prijs van één: een deel autobiografieën een essay over de letteren.
Ze verhouden zich tot elkaar als Maagdenburgse halve bollen. U leest waar schrijver dezes vandaan komt en met welke insteek hij in het leven staat, waarna u kennis maakt met de wereld der letteren zoals ik die de voorbije decennia mocht ervaren. Persoonlijk en lichtvoetig, biedt het geheel een kritische, gedegen en naar ik hoop afdoende snedig verwoorde inkijk op het fenomeen ‘auteur in onze contreien’. Alleszins levert dit boek geen dagelijkse kost, om het met de titel van een typisch lokale bestseller te zeggen.

Die persoonlijke aanpak dwong me om mijn keuzes en handelswijzen te overschouwen. Ik geef meteen mee dat ik consequent trouw ben. Aan mezelf en aan mijn idealen, tegelijk vaag en haarscherp afgelijnd. Wat geen nadeel hoeft te zijn, maar er in het lokale boekenmilieu ongetwijfeld een is. Bij het uitschrijven van mijn visie op het letterenwereldje fungeert mijn biografie als voedingsbodem. Ze onderstreept dat een man met een missie zijn roeping volgt, wat de achtergrond of de te verwachten uitkomst ook mag zijn.
Het verklaart waarom dit boek onder eigen naam verschijnt en geen onderwerp uit de weg gaat. Een tijdlang speelde ik met het idee incognito te werken. Een leuk pseudoniem à la Frank Lateur of Alfons De Ridder, het had gekund. Maar dit verhaal mag verteld worden. Het hele verhaal, open en bloot.
Vlees geworden godinnen, grote artiesten en bijzonder aangename artistieke contacten tekenen present. Types zonder scrupules en doortrapte,onbestraft gebleven schurken eveneens. De eerlijkheid gebiedt me om ‘en cours de route’ ook halt te houden bij mijn eigen tekortkomingen,gebreken en misstappen. Iets wat artiesten – en mensen in het algemeen – veel te weinig doen. Terwijl ik de aangehaalde voorbeelden die mijn pad kruisten overschouw en als ijkpunt gebruik, geef ik bijgevolg grif toe dat ook ik tekort schiet. Als mens vooral. Geliefden, oude vrienden en artistieke contacten zien me te weinig. Omdat het schrijven en al wat daar bij komt kijken me telkens weer opeist. Een eis waar ik overigens graag aan toegeef. Omdat die woorden op papier nu eenmaal zijn waar het voor mij om draait. Zonder het valse sérieux van ‘de hooggeprezen auteur’, maar eenvoudigweg omdat het is waar ik voor leef.Wat maakt dat ik niet altijd de gemakkelijkste ben gebleken. Ook niet inde samenwerkingen die ik in de loop der jaren aanging. Omdat ‘tot het uiterste gaan’ een minimumvereiste is. Voor mezelf, maar dus ook voorde gelukkigen en ongelukkigen waar ik mee samenwerk. Daarbij voel ik me steeds nauw verwant met twijfel en zekerheid. Twijfel of het kan,de zekerheid dat het moet. Een gegeven dat steeds terugkomt. Bij elke zoekende. Schrijver of anderszins.

Dit gezegd zijnde, hoop ik dat diegenen die zich na lezing van dit boek door mij in hun hemd gezet voelen mijn onvolkomenheid zullen bewijzen.Door groter te zijn dan het beeld dat ze mij van zichzelf schonken.Door fouten toe te geven en met een schone lei opnieuw te beginnen.Of door te zwijgen. Een polemiek? Wedstrijdjes slijk gooien uitlokken is manifest niet mijn bedoeling. Dit boek steunt niet op korzeligheid. Elk hard woord werd doordacht en lang na de feiten geplaatst. Ontdaan van koortsige colère. Gemeend en waar. Zonder te hameren op het aambeeld van het grote gelijk, draag ik met dit werk mijn geloof uit in het empirisme.De leer die onze ervaringen voorop stelt als de grootste enige bron van kennis. Al wat u op de volgende bladzijden te lezen krijgt steunt daarop.

Het besluit om dit alles met open vizier neer te schrijven riep heel even de vraag op ‘moet ik dit wel doen?’. Bij sommige geïnstitutionaliseerde lichamen zal dit boek mijn populariteit hoegenaamd niet verhogen.Maar goed, dat hoeft ook niet meer, na al die jaren. Welk doel dit middel dan heiligt? Misschien vat ik dat best samen in één woord: informeren. Teveel mensen weten niet hoe de wereld van het boek reilt en zeilt.Mensen met interesse in of zelfs liefde voor de letteren. Voor fictie, voor non-fictie of voor jeugdboeken, tot de auteurs ervan toe. Beginnende jonge talenten ook, hopend op eerlijke kansen in dit vak. Allen weten ze bitter weinig af van het ware letteren leven. Voor hen allemaal dus.

Het eerste deel is er ook in het besef dat niets terugkomt. Alles is verzwolgen.Het schuim van de golven als herinnering voor wat zich in het diepe afspeelde. Melancholisch? Ja, maar niet zonder nut of inhoud. De onschuldige, soms onbeduidend lijkende herinneringen uit mijn jeugd die ik met tederheid onthul, bevatten allen kiemen van mijn latere persoonlijkheid,werk en ervaring in de letteren. Merkwaardig genoeg duiken heel wat figuren uit die vroege jaren veel verder in het eerste of tweede boekdeel weer op. Het leven zelf legt soms bizarre verbanden.

Of het me gelukt is om in het immense doolhof aan herinneringen inmijn geest de juiste weg te vinden? Vijftig voorbij, niet vrij van dromen maar gedrenkt in ervaring, mag ik mezelf tot op zekere hoogte onthecht noemen. Ik kan eerlijk rapporteren. Wat altijd al het minimum was waar ik voor sta. En ga.

Vanuit die optiek begin ik eraan, ongeacht de consequenties. Misschien levert het me een met heimelijke spot gekozen bijnaam à la ‘De Forrest Gump van onze letteren’ op. Waarom ook niet… Tijdens het schrijven van deze terugblik voelde het soms effectief zo aan. Want natuurlijk hoopt een mens door de jaren heen op het bereiken van resultaten met het geleverde werk, maar lang niet alles wat mijn boeken en theaterstukken wisten te verwezenlijken had ik ooit kunnen voorzien.
Anderzijds, en zonder de kwaliteit van ons beider werk ook maar enigszins te durven vergelijken, zou ik een roepnaam als ‘De Leonard Cohen van onze letteren’ leuker vinden. Niet behorend tot elitaire clubjes,jarenlang straal genegeerd, misbegrepen of zelfs bespot door de zogenaamde kwaliteitsmedia, nooit als hip beschouwd, slaagden we er beiden altijd weer in om een publiek te vinden voor ons werk. Klein of groot, was hun omvang nooit de inzet. Wel het maken van de enige juiste keuze…

I came so far for beauty
I left so much behind
My patience and my family
My masterpiece unsigned

Marc Hendrickx

Fragment

Uit boekdeel 1

Un bon écrivain n’écrit pas mieux qu’un autre, il écritcomme personne.
– Félicien Marceau

Toegegeven, onaangenaam was de briefwisseling met De Arbeiderspersen Standaard Uitgeverij niet geweest. Zowel Ronald Dietz als Jan Bos wilden mijn debuut uitgeven. Pure luxe, dat besefte ik best. Alleen wilde de eerste alle foto’s uit het manuscript kieperen en de focus volledig op mijn tekst leggen, terwijl de ander alles wat zich na 1977 afspeelde, zowel foto’s als tekst, wilde wegsnijden om het boek dunner en commerciëler te maken.

Wist ik veel dat de eerste zich in sneltempo een reputatie aan het vestigen was als favoriete schietschijf van Jeroen Brouwers. Noch dat het bekende kantoor op de Belgiëlei het toneel was van stormen die maakten dat de gemiddelde tijd in dienst er voor uitgevers korter was dan die van het koffiezetapparaat. Toch, meer intuïtief dan wat anders,besloot ik om met een derde kandidaat-uitgever in gesprek te gaan. Het maakte dat ik die kletsnatte zomerdag in 1993 onder gezonde spanning met mijn volkswagen derby klaarstond om de Bothastraat in Borgerhout in te draaien. Wachtend op het drukke kruispunt viel mijn oog niet voor het eerst op de uitstulpende hoek. De voorgevel van café De Pauw,met immer donker getrokken watervlek in het bezetsel onder de dakgoot.Gevoed door een lek dat niemand wilde herstellen. Vijftig meter de straat in, draaide ik links het binnenpleintje op waar de jonge, snelgroeiende uitgeverij onderdak had gevonden. Ik parkeerde, belde aan, en nam na het weerklinken van de zoemer de trap. In de inkomhal viel me een haast familiale ontvangst te beurt. Minder bevallig dan gedienstigen meelevend vroeg de secretaresse me heel even plaats te nemen. Mijnheer Ulburghs kon me zo ontvangen.

Enkele uren later stuurde ik mijn grijze Duitser schijnbaar in alle rustweer de Turnhoutsebaan op, ruilde die in voor de Singel, keek op in mijn autospiegel en riep uit: ‘I’m an author! Hotdamn! I’m an author!’. Dat ik die oerkreet in het Engels slaakte mag niet verbazen gezien het boek in kwestie en de jaren van studie en bijhorende reizen die ik ervoor achter de kiezen had. Uitgeverij Coda zou ‘Elvis A. Presley – Muziek, Mens,Mythe’ uitgeven. Niet alleen dat, de uitgeverij zou dat volledig naar mijn wensen doen. Alle tekst. Alle onderweg vergaarde fotografie. Op liefst 592 pagina’s groot formaat. Jarenlang intens schaven, tot het boek het door mezelf vooropgestelde ideaal zo goed mogelijk benaderde, werd door een ervaren uitgever als een standaardwerk erkend. Een boek waar hij en zijn nieuwe ploeg niet meteen allerlei wilden aan veranderen. Ze zouden het brengen als het authentieke werkstuk van iemand die zijn onderwerp doorgrondde en op kwalitatieve wijze verslag uitbracht ineen kanjer van een overzichtsboek. Mijn uitroep was er een van bevrijding.

Als op eenvoudig verzoek schitterde het zonlicht op de motorkap van mijn zilvergrijze volkswagen, en ik, ik reed na een decennium hand- en spandiensten leveren achter de schermen van het letterenbedrijf een schrijversloopbaan tegemoet…

Uit boekdeel 2

Tip 1 – ‘Gnothi seauton’
Bezin voor u begint en maak welafgewogen keuzes.

Dit tweede boekdeel, beste lezer, mag u beschouwen als een handleiding in het reilen en zeilen der letteren. Vergeeft u me daarbij dat ik elk hoofdstuk open met een tip die zich richt tot auteurs in spe. Mijn opgedane kennis en ervaring dient zo niet louter tot lering en vermaak. Het kan zij die willen publiceren behoeden voor belevenissen die hun ambities niet vooruit helpen. Begin je aan iets nieuws, dan doe je er goed aan om verder te kijken dan je neus lang is. Wil je jezelf aan schrijven wagen, dan geldt dat dubbel.
Voor elke auteur die een ei kwijt wil is het schrijven zelf zonder discussie het enige waar het om draait. Uren, dagen, weken en maanden worden eraan gespendeerd. Jaren zelfs. Toch moet hij of zij ook weten hoe het spel gespeeld wordt. Wie de spelers zijn. Welke mogelijkheden zich aandienen. Als auteur is het belangrijk om haalbare doelen te stellen en je plaats te kennen. Op die eigen positie kom ik later nog terug. Een eerste doel is het vinden van een geschikte uitgever voor het geschreven werk.

Elk auteur is hopelijk slim genoeg om kandidaat-uitgevers te selecteren in functie van hun fonds en hoe de nieuwe titel – fictie, non-fictie, poëzie of jeugdboek – daarin past. Waar menig auteur minder over nadenkt, is wat te omschrijven valt als ‘omkaderende omstandigheden’. De sleutelwoorden? Voorbeelden, traditie, tijdsgeest, perceptie en beleid. Voorbeelden en traditie zijn een weggever. Wie zich waagt aan fictie zal het werk waarmee hij/zij aankomt bij uitgevers afgewogen zien tegen dat van – excusez l’expression – whoever the fuck qua stijl of invalshoek als voorbeeld of inspiratiebron diende. De krachtterm staat er niet zonder voorbedachte rade. Het vergt anno nu heel wat moed, euvele en andere, om temidden de stortvloed aan uitgaven te vechten voor een plekje als debutant. Zorg er dus voor jezelf te onderscheiden. Het laatste wat de wereld nodig heeft is een zoveelste kloon. Alhoewel… Economisch gesproken klopt die bewering niet. Er is altijd plaats voor nóg een door deweekse thriller of zoveelste afkooksel van de hype van het moment. Een gegeven dat zich overigens lang niet beperkt tot fictie. Een kookboek, iemand? Toch, wil je als auteur niet al te zeer beschimpt en bespot door het leven stappen vanaf dag 1, ga dan voor een andere keuze.
Je werk is origineel? Fijn. Alleen knal je dan bijna per definitie tegen de tijdsgeest en perceptie aan. De kans is bijzonder groot dat je boek wordt afgeserveerd als ‘ontoegankelijk’, ‘onhip’ dan wel ‘afwijkend’. Met een positiever klinkend adjectief als ‘vooruitstrevend’ ben je niet noodzakelijk beter af. En onthou ook maar meteen dat je zelfs met een uitermate positieve beoordeling niet altijd meteen goed zit. Je zal maar als ‘de nieuwe X, Y of Z’ in de markt gezet worden. Toegegeven, dat helpt om een eerste publiek te vinden. Maar maak je borst nat voor de val die je tweede werkstuk wacht. Enkel de meest volhardende auteurs raken onder een stempel als ‘de nieuwe’ Boon, Reve of Mulisch uit. En vaak pas na jàren.

De inhoud van het woord beleid liet het laatste kwarteeuw veel van haar pluimen. Uitgevers geven uit, waarbij velen als zwaar verslaafde roulettespelers lijken in te zetten op zowat elk nummer. Niemand wil een winnaar mislopen. En dus brengt iedereen meer uit dan nodig. De grenzen van fondslijsten vervagen voortdurend. Verhoogd dat op het eerste zicht de kansen op uitgave, een kwalijk nevenaspect is dat de persoonlijkheid van de auteur die een uitgavecontract wil versieren onredelijk belangrijk is geworden in verhouding tot zijn of haar werk. De infame Ronald Dietz zei als uitgever bij de Arbeiderspers al in januari 1996 in HP/De Tijd: ‘Het is – hoe jammer ook – steeds belangrijker bij een veelbelovend auteur eerst te kijken of hij mediageniek is. Er hoort een camera bij, want naamsbekendheid is ongelooflijk belangrijk geworden.’ In Vooys voegde hij toe: ‘De presentatie van een boek moet gepaard gaan met een interview, een achtergrondreportage, een voorpublicatie en een tv-programma. Als een auteur leuk is om te zien en je kunt hem of haar voor tv halen, is het helemaal mooi. Dat werkt.’ Bijna twintig jaar later, in een almaar sneller tollende wereld, barstensvol sociale media, is die evolutie alleen maar meer op de spits gedreven.

Maar goed, laat ons er even van uitgaan dat een uitgeverij het debuut in goede omstandigheden uitbrengt. De eerstvolgende uitdaging die de auteur dan wacht is inderdaad de media. De eerlijkheid gebiedt om ter verdediging van de heren en dames journalisten mee te geven dat hun taak niet simpel is. Meer boeken, maar vooral meer marketingmateriaal en omkaderende acties dan ooit tevoren belanden op hun bureau. Dat, terwijl de beschikbare tijd en ruimte om aandacht aan boeken te besteden eerder afneemt dan toeneemt. Gevolg: het gaat meer over auteurs dan over boeken. Die moeten het veelal stellen met een korte bespreking die uitpuilt van nietszeggende algemeenheden.
Hoe het bij een eerste boek ook uitpakt, goede of slechte kritieken, uitschieter of grijze middenmoot, auteurs blijven best alert en bovenal zichzelf. Zodra ze met hun ‘product’ uitkomen worden ze onvermijdelijk publiek bezit. Op zich geen probleem, zolang ze als auteur dat publiek maar voldoende weten af te houden. Zodat het hun boeken pas bezit nà verschijnen. Lezers naar de mond schrijven is het stomste wat een auteur die zichzelf en zijn werk serieus neemt kan doen. Voor je het weet schrijft die dan een doorslag van een doorslag van een doorslag. Een eigen bestaan en persoonlijkheid als auteur verwerven, daar is een schrijver al gauw een leven lang zoet mee. Niet erg. Als auteur is het, mits je uit het goede hout gesneden bent, tegelijk een inspiratiebron voor jaren. Je kiest dus maar beter meteen de beste, meest persoonlijke start.

Tussen het debuut van een schrijver en het tijdstip waarop diens archief naar Het Letterenhuis verkast om dat van andere overleden auteurs te vervoegen is zijn of haar lot nauw verweven met fondsen, organisaties, stichtingen en aanverwante. Instellingen waarin onwaarschijnlijk veel volk een aardige boterham verdient. In ‘Hamerstukken’, benoemt Jeroen Brouwers het zo: ‘Al deze instituties, alle parasiterend op literatuur, hebben het beste voor. De schrijver doet er ‘het beste’ aan, dit in goed vertrouwen blindelings te geloven en vooral dankbaar te zijn. Wie een grote mond opzet, zoals ik, krijgt de meute over zich heen. Veel van deze lichamen drijven op overheidsgelden, of profiteren gretig van overheidssubsidies en zijn dus overheidslichamen met overheidsdirecteuren, die met hun overheidsmedewerkers overheidssalarissen en overheidspensioenen ontvangen, plus overheidsvakantiegeld, plus overheidseindejaarspremies. Gezwegen dan nog van de overheidsauto, de overheidsnoepreisjes, de de overheid voor te leggen declaraties. Zij zorgen dat de schrijver soms overheidscentjes krijgt, mits de schrijver voldoet aan niet te verwrikken overheidseisen, -voorschriften en -reglementen, maar de gesjochten schrijver dient vooral op niets te rekenen. Die mag voor deze culturele overheidsmachinerie zijn leven lang in diepe onderdanigheid om bijstand smeken en daarna aan de overheid belasting terugbetalen op de overheidscentjes die hij (misschien!) ontvangt.’
Maakt eeuwig polemist Brouwers er een vet aangezette karikatuur van? Driewerf helaas, neen. Schrijven is cultuur. Dus zou je denken dat het ministerie van cultuur de bevoegde overheid is, ja toch? Brouwers’ tirade en al wat ik aanruk op de volgende bladzijden geeft haarfijn weer dat er veel meer komt bij kijken. Auteurs zijn slechts pionnen op het ganzenbord der letteren. Lezers niet eens dat. Zij die ‘in ons aller belang’ de diverse organisaties leiden die de sector besturen beheren het spel. En zoals zal blijken: de lijst is lang. Het zijn zij die beslissen over het hele gamma aan werkbeurzen en prijzen. Over boekenbals en -beurzen. Met grote invloed op de evenementen die lezers al dan niet bezoeken, de titels die u koopt of niet koopt, uw perceptie van een auteur en van zijn of haar werk. De (on)zichtbaarheid van auteurs op podia allerhande en hoe vertrouwd u bent met de verschillende actoren in de letterenwereld. Dat hele pakket ligt in handen van beleidslui allerlei, groot en klein, waarvan u zich tot vandaag mogelijk amper rekenschap gaf.

In de volgende hoofdstukken neem ik u daarom mee op een tocht langs de opvallendste spelers in het veld. The Powers That Be. Zij die bepalen. Niet zozeer welke boeken verschijnen, maar welke van die boeken en auteurs steun genieten, prijzen winnen en dus ook het meest aan bod komen in de pers. Grootmeester Hugo Claus zei ooit dat een leeuw zich niet hoeft te storen aan de vlooien in zijn vacht. Een leuke vondst. Toch zal elke dierenarts u desgevraagd bevestigen dat zelfs de koning der dieren het behoorlijk kwaad krijgt wanneer die ongenode gasten hem al te zeer en met velen tegelijk teisteren. En zo is het maar net. Beschouwt u wat volgt daarom zonder reserve als een bezoek aan het vlooiencircus der letteren.